Het zat er al enige tijd aan te komen: ook de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3 (hierna samen ook: Herstelwet) zijn, volgens het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2024, niet in overeenstemming met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Herstelwet trachtte de door de Hoge Raad in het Kerstarrest geconstateerde onrechtmatigheden van het box 3-stelsel weg te nemen. Doordat deze wet nog steeds (deels) uitgaat van een fictief rendement voor bezittingen, is het box 3-stelsel echter nog steeds in strijd met het EVRM indien het werkelijk behaalde rendement lager is dan het rendement zoals dat verondersteld wordt door de Herstelwet.
Het begrip ‘’werkelijk behaalde rendement’’
In het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2024 oordeelt de Hoge Raad dat uitgegaan moet worden van het werkelijk behaalde rendement. Belastingplichtigen moeten aannemelijk maken wat het werkelijk behaalde rendement in een jaar is. Indien aannemelijk is dat het berekende werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement dat voortvloeit uit de Herstelwet, mag slechts het lagere werkelijk behaalde rendement worden belast. Op het moment dat het berekende werkelijke rendement hoger is dan het rendement op grond van de Herstelwet hoeft niet alsnog belasting betaald te worden over dit hogere rendement.
De Hoge Raad heeft, voor zover mogelijk, in zijn arresten van 6 juni 2024 handvatten proberen te geven voor de vraag hoe belastingplichtigen het werkelijk behaalde rendement in een jaar dienen te berekenen. In een eerder verschenen nieuwsbericht zijn de uitgangspunten van het begrip werkelijk behaalde rendement reeds belicht.
De berekening van het werkelijke rendement in een jaar
De Hoge Raad heeft getracht, omdat hij zelf geen wetgeving mag maken, zoveel mogelijk aan te sluiten bij de uitgangspunten van het oude box 3-stelsel. Van belang is dat bij het werkelijke rendement moet worden uitgegaan van het rendement op het gehele vermogen, dus niet per bezit of schuld. Het rendement dient per jaar te worden bepaald. Daarnaast omvat het werkelijke rendement, naast daadwerkelijk ontvangen vergoedingen zoals huur, rente en dividend, ook ongerealiseerde positieve en negatieve waardeveranderingen in een jaar. Kosten komen, met uitzondering van rente op schulden in box 3, niet in aanmerking voor aftrek van het werkelijke rendement.
De systematiek van het berekenen van het totale gerealiseerde rendement in een jaar lijkt, mits er sprake is van een degelijk bijgehouden administratie en uitzonderingen daargelaten, met de door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunten redelijk goed uitvoerbaar. Het berekenen van ongerealiseerde waardeveranderingen in een bepaald jaar kan daarentegen gecompliceerder zijn.
Ongerealiseerde waardeveranderingen
Het feit dat ook rekening moet worden gehouden met ongerealiseerde waardeveranderingen, maakt dat er complicaties kunnen optreden bij het berekenen van het werkelijke rendement in een jaar. Het is nog niet geheel duidelijk hoe omgegaan moet worden met ongerealiseerde waardeveranderingen voor bepaalde bezittingen in box 3. Ook kunnen, zo lijkt het, onevenwichtige situaties ontstaan.
In essentie komt het berekenen van ongerealiseerde waardeveranderingen erop neer dat je de waarde per 31 december van het betreffende vermogensbestanddeel vermindert met de waarde per 1 januari van dat jaar. Vervolgens rijst de vraag welke waarden in aanmerking moeten worden genomen. Omdat de Hoge Raad zoveel mogelijk heeft willen aansluiten bij het oude box 3-stelsel, zal vermoedelijk worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer per 31 december en 1 januari. De waarde in het economische verkeer zal veelal de (geschatte) verkoopwaarde op dat moment zijn.
Het bovenstaande kan tot uitzonderlijke uitkomsten leiden in situaties waarbij de waarden van de bezittingen sterk fluctueren, zoals bij cryptovaluta. Een positieve of negatieve waardeverandering kan een grote invloed hebben op het werkelijke rendement en daarmee op de belastingheffing in box 3. Bij bezittingen die niet gemakkelijk kunnen worden vervreemd, zoals vastgoed, kan dit belastingplichtigen in een nadelige positie brengen omdat de benodigde liquide middelen voor de verschuldigde belasting mogelijk niet beschikbaar zijn.
Tweede woningen
In het geval van tweede woningen, zoals vakantiewoningen, heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024, in navolging van de arresten van 6 juni 2024, verduidelijkt dat bij de bepaling van het ongerealiseerde rendement moet worden uitgegaan van de WOZ-waarde per 31 december en 1 januari om de ongerealiseerde waardeverandering te berekenen. Met andere woorden: de WOZ-waarde per 31 december dient te worden verminderd met de WOZ-waarde per 1 januari om de ongerealiseerde waardeverandering in het betreffende jaar vast te stellen.
Deze extra verduidelijking van de Hoge Raad roept ook nieuwe vervolgvragen op. Het is bijvoorbeeld onduidelijk of investeringen in een tweede woning mogen worden afgetrokken van de WOZ-waarde per 31 december van een bepaald jaar. Een investering in een woning zal doorgaans leiden tot een stijging van de WOZ-waarde. Het lijkt onevenwichtig als geen rekening wordt gehouden met de gemaakte investeringskosten, omdat de stijging van de WOZ-waarde niet het resultaat is van gerealiseerd of ongerealiseerd rendement, maar van de gedane investeringen.
Dubbele belastingheffing
Een andere complicatie bij het berekenen van het werkelijke rendement is dat het onduidelijk is hoe er om gegaan moet worden met situaties waarbij dubbele belastingheffing en/of dubbele vermindering optreedt over dezelfde (ongerealiseerde) waardeverandering. De situatie zou zich namelijk kunnen voordoen dat een vermogensbestandeel in enig jaar in waarde stijgt, in het jaar daaropvolgend weer daalt en het jaar dáárna weer opnieuw in waarde stijgt. In feite ontstaat dan de situatie, op basis van wat er nu bekend is, dat er tweemaal belasting wordt geheven over dezelfde ongerealiseerde waardestijging. Het omgekeerde, tweemaal eenzelfde waardedaling van het werkelijk behaalde rendement, kan zich ook voordoen. Beide situaties lijken te kunnen leiden tot ietwat merkwaardige situaties.
De vervolgstappen
De staatssecretaris van Financiën zal, zoals eerder aangekondigd, medio augustus naar verwachting met een formulier komen om het werkelijk behaalde rendement op te geven. Er zijn echter, vooral met betrekking tot de ongerealiseerde waardeveranderingen, nog de nodige knelpunten en onduidelijkheden bij het berekenen van het werkelijke rendement. Het is mogelijk dat de Hoge Raad of de staatssecretaris van Financiën deze onduidelijkheden nog zullen ophelderen.
Het berekenen van het werkelijk behaalde rendement lijkt belastingplichtigen een grote administratieve last op te leggen, vooral omdat niet bij elke box 3-bezit duidelijk is welke waarden moeten worden gebruikt.
Dit artikel is geschreven door Lucas Gerding en Jonathan van Oostenbrugge.