Staatssecretaris Idsinga heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek naar mogelijke fiscale belemmeringen voor het toekennen van winstdelingen aan werknemers.
Het toekennen van financiële werknemersparticipaties kan leiden tot een hogere motivatie van werknemers, meer binding met het bedrijf en kan helpen bij het behouden van werknemers. Werknemers voelen zich meer betrokken, omdat ze delen in winsten en verliezen van het bedrijf. Daarnaast kunnen startups en scale-ups een deel van het salaris uitbetalen in aandelen of aandelenopties en daarmee een concurrerende beloning bieden. Bij startups en scale-ups is in de regel minder geld beschikbaar voor salarissen dan bij gevestigde bedrijven. Ook is bij startups en scale-ups de potentiële upside van dergelijke aandelen of opties hoger en kunnen medewerkers meer invloed ervaren of een startup of scale-up succesvol wordt. Voor deze organisaties is binding van (een deel van) het personeel vaak extra belangrijk vanwege hun kennis en ervaring om het businessmodel op te kunnen schalen. Om deze redenen vervolgt het kabinet het onderzoek naar een fiscale regeling voor medewerkersparticipatie bij startups en scale-ups.
Nadelen zijn echter dat in slechte tijden een gedeelte van het (ondernemers)risico bij werknemers zal liggen, wat financiële flexibiliteit van werknemers vraagt. Het is de vraag in hoeverre dit wenselijk is, zeker aan de onderkant van het inkomensgebouw. Ook kan een grotere focus op financiële werknemersparticipatie de (semi-)publieke sector minder interessant als werkgever maken aangezien dit niet mogelijk is in deze sector.
Uit onderzoek blijkt dat fiscale of andersoortige obstakels geen prominente rol spelen bij de beslissing om geen gebruik te maken van werknemersparticipaties. Een gebrek aan kennis over werknemersparticipaties lijkt een grotere impact te hebben. Naast beperkte informatie over werknemersparticipaties worden in het onderzoek vier obstakels genoemd voor het toekennen van werknemersparticipaties:
- Waardering van niet-beursgenoteerde bedrijven: deze waardering is nodig om de belastbare grondslag te bepalen, zowel op het moment dat sprake is van loon, als voor de waardering van het aandeel in box 3. De waardering is echter niet te vangen in één algemeen toepasbare formule. De Staatssecretaris gaat met de Belastingdienst in overleg om richtlijnen te ontwikkelen die bijdragen aan de duidelijkheid over waarderingsmethoden bij niet-beursgenoteerde bedrijven.
- Lange doorlooptijd van verzoeken om vooroverleg over de waardering van niet-beursgenoteerde bedrijven.
- Nieuwe systematiek in box 3: de eventuele vermogensaanwasbelasting heeft een negatieve impact op de toekenning van werknemersparticipaties die leiden tot eigenaarschap. Dit zou er namelijk toe leiden dat werknemers al belasting dienen te betalen over de waardestijging van de participaties zonder dat de werknemers een contante opbrengst hebben ontvangen.
- Niet-aftrekbaarheid van werknemersparticipaties in de vennootschapsbelasting. Waar loon in geld in de regel wel aftrekbaar is in de vennootschapsbelasting, geldt dat niet voor loon in de vorm van aandelen of certificaten. De niet-aftrekbaarheid is echter een doelbewuste keuze geweest. Het kabinet is niet voornemens om hier aanpassingen in te doen.
Alles overwegende blijft het kabinet bij haar eerdere standpunt dat het wel of niet financieel laten participeren van werknemers een onderwerp is dat deel uitmaakt van de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Het kabinet beschouwt het niet als een taak van de overheid om de ene vorm van loon meer te stimuleren dan andere. Wel ziet het kabinet het als zijn taak om knelpunten in de uitvoering die binnen zijn bereik liggen aan te pakken. Zo wordt met de Belastingdienst gekeken in hoeverre hij meer richting kan geven rondom de waardering van niet-beursgenoteerde bedrijven. Ook wil de staatssecretaris onderzoeken of voor niet-beursgenoteerde bedrijven ook richtlijnen voor de afwaardering van aandelen met een vervreemdingsverbod kunnen worden opgesteld.