Bij inflatie wordt het inkopen van voorraad duurder. Door daar fiscaal rekening mee te houden, kan worden voorkomen dat belasting moet worden betaald over inflatiewinst.
Een ondernemer die voorraden heeft, zet deze voorraden voor een bepaalde waarde op de balans. Na aanwending (verwerking in eindproducten) of verkoop, zal de voorraad worden aangevuld. Bij inflatie moet worden ingekocht tegen een hogere prijs. Door daar fiscaal rekening mee te houden, kan worden voorkomen dat belasting moet worden betaald over inflatiewinst.
Inflatie
Op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) staat een grafiek van de consumentenprijsindex vanaf 2017. Waar deze index eerst schommelt tussen de 1% en 3% (op jaarbasis), schiet deze halverwege 2021 sterk omhoog richting 7% in de eerste maanden van 2022.
Niet alleen consumenten merken de prijsstijgingen, ook bedrijven. Het wordt duurder om voorraden aan te vullen. De mate waarin bedrijven er last van hebben verschilt wellicht per sector, maar waarschijnlijk merken de meeste handels- en productiebedrijven wel dat het duurder wordt om voorraden aan te vullen.
Voorbeeld
Stel je verkoopt matrassen. Je hebt 200 matrassen van dezelfde soort op voorraad, die zijn ingekocht voor € 100 per stuk. De matrassen worden verkocht voor € 150 per stuk. De winst is eenvoudig te berekenen:
Opbrengst 200 x € 150 = € 30.000
Kostprijs 200 x € 100 = € 20.000
Winst € 10.000
Maar om de onderneming draaiende te houden, moet je natuurlijk wel nieuwe matrassen inkopen. Stel dat de inflatie 10% bedraagt (dat rekent makkelijk). Het aanvullen van de voorraad kost dan 200 x € 110 = € 22.000. De winst van € 10.000 is dan voor een deel schijnwinst omdat daarvan € 2.000 in de nieuwe voorraad moet worden gestoken. Dan lijkt het ook redelijk om niet de volle winst van € 10.000 te belasten.
Waarderingsmethoden terug van weggeweest
Dit is waar de substantialistische voorraadwaarderingsmethoden de kop opsteken. Vanwege de betrekkelijk lage inflatie van de afgelopen jaren zijn ze een beetje in de vergetelheid geraakt. Maar wellicht is het tijd om ze weer uit de mottenballen te halen.
Bij voorraadwaardering maken we onderscheid tussen nominalistische en substantialistische waarderingsmethoden. Bij een nominalistische voorraadwaardering staat de voorraad in “geld” centraal. Bij een substantialistische voorraadwaardering staat daarentegen de voorraad in “goederen” centraal. Het is dan niet de voorraad gemeten in geld die in stand moet worden gehouden, maar de voorraad gemeten in goederen. In het voorbeeld is een voorraad van 200 matrassen verkocht. Die voorraad moet worden aangevuld en heeft op dat moment een hogere inkoopprijs dan de verkochte voorraad.
We kennen twee substantialistische waarderingsmethoden die fiscaal zijn toegestaan:
- Last-in-first-out (LIFO). De laatst ingekochte goederen (met de hoogste inkoopprijs) worden geacht het eerst te zijn verkocht.
- IJzerenvoorraadstelsel. De ‘normale’ voorraad blijft voor een vaste basisprijs op de balans staan.
Het idee achter deze waarderingsmethoden is om bij een oplopend prijspeil de bij de verkoop van de voorraad verkregen opbrengst, voor zover deze moet worden besteed om de voorraad aan te vullen, bij de winstberekening niet in aanmerking te nemen. Winstnemen komt pas aan de orde indien en voor zover de verkoopopbrengst niet nodig is om de voorraad aan te vullen. Schijnwinst, dat wil zeggen de winst die vanwege de inflatie opnieuw moet worden geïnvesteerd om de voorraad op peil te houden, blijft daarmee buiten de belastingheffing.
Zorgvuldige afweging
Een ondernemer die aanzienlijke voorraden heeft en verwacht dat de inflatie langer aanhoudt (even de glazen bol erbij pakken), zou serieus kunnen nadenken over een substantialistische voorraadwaardering.
Het overstappen op een andere waarderingsmethode is overigens makkelijker gezegd dan gedaan. Een zorgvuldige afweging is raadzaam.
- De bovengenoemde waarderingsmethoden werken alleen bij soortgelijke of soortverwante goederen. Denk bijvoorbeeld aan grondstoffen of matrassen van dezelfde prijs- en kwaliteitsklasse.
- Fiscaal moet bij de waardering een bestendige gedragslijn worden gevolgd. Een overstap naar een substantialistische waarderingsmethode is een stelselwijziging en daarmee een afwijking van de bestendige gedragslijn. De overstap is echter toegestaan als geen incidenteel fiscaal voordeel wordt beoogd.
- De administratie moet zodanig worden ingericht dat de waarderingsmethode ook daadwerkelijk kan worden toegepast.
- In de jaarrekening zijn substantialistische waarderingsmethoden doorgaans niet toegestaan of worden afgeraden omdat ze onvoldoende inzicht geven in de werkelijke waarde van de voorraad. Dat betekent dat de fiscale waardering zal afwijken van de jaarrekening.
- De fiscale voorraad staat na verloop van tijd voor de relatief lage “oude” inkoopprijs op de balans. De stille reserve die dan in de voorraad schuilgaat, zal uiteindelijk ook een keer als belaste winst in aanmerking moeten worden genomen. Een substantialistische waarderingsmethode leidt dus tot uitstel van belastingheffing, maar niet tot afstel.