A-G concludeert dat BV innovatieboxbronbelasting kan verrekenen met vennootschapsbelasting die verschuldigd is over dezelfde royaltystroom, nadat BV door een wetswijziging gedwongen wordt innovatiebox (deels) te verlaten
De advocaat-generaal (A-G) heeft recentelijk geconcludeerd in een zaak waarin de vraag centraal staat hoe moet worden omgegaan met de voortwenteling van innovatieboxbronbelasting.
Innovatiebox algemeen en overgangsrecht
Op grond van de innovatiebox kunnen kwalificerende voordelen uit innovatieve immateriële activa belast worden tegen een verlaagd effectief tarief. Per 1 januari 2018 is het tarief verhoogd van 5% naar 7% en per 1 januari 2021 naar 9%. Het innovatieboxtarief bedraagt momenteel nog steeds 9%.
Per 1 januari 2017 gelden nieuwe regels voor de innovatiebox. De toegangseisen voor de innovatiebox zijn aangescherpt en er wordt voortaan onderscheid gemaakt tussen ‘’kleinere’’ belastingplichtigen en ‘’grotere’’ belastingplichtigen. Voor immateriële activa die op 30 juni 2016 zijn voortgebracht en waarvoor is gekozen voor toepassing van de innovatiebox geldt overgangsrecht. Het overgangsrecht geldt uiterlijk tot en met het laatste boekjaar dat eindigt voor 1 juli 2021 en voorziet erin dat de innovatiebox, zoals die gold op 31 december 2016, van toepassing blijft op die immateriële activa.
Onderhavige zaak
Een BV ontvangt royalty-inkomsten uit verschillende landen. De BV past daar de innovatiebox op toe. Op de royalty’s is buitenlandse bronbelasting ingehouden. De Belastingdienst verleende bij het vaststellen van de aanslagen vennootschapsbelasting 2017 en 2018 aftrek ter voorkoming van belasting voor de buitenlandse bronbelasting. Maar niet alle bronbelasting kon in de desbetreffende jaren worden verrekend. Niet verrekende bronbelasting kon worden doorgeschoven naar een volgend jaar. De Belastingdienst maakte daarbij onderscheid tussen bronbelasting die in een volgend jaar verrekenbaar was als innovatieboxbronbelasting en bronbelasting die in een volgend jaar verrekenbaar was als reguliere bronbelasting. De BV was hier niet mee eens. De BV stelde dat er geen ruimte was om dat onderscheid te maken. Door de bronbelasting te oormerken als innovatieboxbronbelasting zou de bronbelasting in de toekomst moeilijker te verrekenen zijn, namelijk alleen met inkomsten die in de innovatiebox zouden vallen. Dit was in het nadeel van de BV, nu de royalty’s vanaf 2017 bij de BV slechts deels en vanaf 2020 bij de BV helemaal niet meer in de innovatiebox zouden vallen. Dit kwam door de aanscherping van de wettelijke toegangseisen tot de innovatiebox.
Conclusie A-G
De A-G komt na een analyse van de wet en parlementaire toelichting tot de conclusie dat de nog niet verrekende buitenlandse bronbelasting in principe gesplitst blijft. Hierdoor kan de BV de bronbelasting die is ingehouden op royaltystroom die onder de innovatiebox vallen in een later jaar alleen verrekenen met vennootschapsbelasting die effectief voortvloeit uit de toepassing van de innovatiebox in dat latere jaar. De BV kan die bronbelasting niet verrekenen met de Nederlandse vennootschapsbelasting over andere passieve inkomsten.
De BV kan de nog niet verrekende buitenlandse bronbelasting volgens de A-G wel verrekenen met de Nederlandse vennootschapsbelasting die verschuldigd is over dezelfde royaltystroom, nadat een BV door een wetswijziging gedwongen wordt om de innovatiebox deels te verlaten.