Nederland wil verkennen of in internationaal en EU-verband afspraken gemaakt kunnen worden over het belasten van zeer vermogende personen
Vanuit de Tweede Kamer is gevraagd wat de positie van het kabinet is ten aanzien van het belasten van superrijken. Hoe staat Nederland tegenover het voorstel in de G20 om de superrijken een jaarlijkse heffing op te leggen van 2% van hun vermogen?
Internationale aanpak
Volgens de minister is Nederland voorstander van het verkennen of in internationaal en EU-verband afspraken gemaakt kunnen worden over het belasten van zeer vermogende personen. Dit in navolging van internationale afspraken over het belasten van multinationale ondernemingen. Een dergelijke internationale afstemming draagt bij aan een gelijk speelveld en gaat daarmee internationale belastingconcurrentie tegen.
De minister wijst erop dat Nederland dit onderwerp bij meerdere gelegenheden heeft geagendeerd en inhoudelijke inbreng heeft geleverd. Volgens de minister hebben zowel het OESO-secretariaat als diverse andere landen positief gereageerd op de opmerking van Nederland dat het belangrijk is dat de OESO met dit onderwerp aan de slag gaat. Ook bij de huidige voorzitter van de Raad van de Europese Unie, Hongarije, heeft Nederland het belang van internationale afspraken over de belastingheffing van zeer vermogenden benadrukt. Daarnaast hebben Frankrijk, Spanje, Duitsland, Brazilië en Zuid-Afrika recentelijk in een gezamenlijke verklaring hun steun uitgesproken voor het voorstel voor een minimale belastingdruk van 2% op het vermogen van miljardairs.
Volgens de minister heeft Nederland altijd het belang van een stapsgewijze aanpak benadrukt om ook zoveel mogelijk draagvlak bij andere landen te creëren, voordat stevig voor een bepaalde oplossingsrichting gepleit wordt. Belastingheffing van zeer vermogende personen zal immers het meest effectief kunnen worden aangepakt als zoveel mogelijk landen meedoen. De minister wijst er daarbij op dat de Verenigde Staten vooralsnog heeft aangegeven geen voorstander te zijn van een wereldwijde vermogensbelasting, maar zich niet heeft uitgesproken tegen het in internationaal verband aan de orde stellen van de problematiek.
Bij het uitwerken van eerste concrete stappen kan volgens de minister ook worden gedacht aan het
uitbreiden van de internationale uitwisseling van informatie over bezit van vastgoed en andere niet-financiële bezittingen. Daarnaast kan worden gekeken naar de knelpunten in de verschillende nationale stelsels zoals de fiscale regimes die verschillende landen in afgelopen decennia hebben opgetuigd om vermogende personen naar zich toe te trekken. Nederland is er voorstander van om in OESO-verband te onderzoeken of en op basis van welke criteria schadelijke regimes gericht op zeer vermogende personen beoordeeld zouden moeten worden.
Volgens de minister vormt Frankrijk een belangrijke medestander in het Nederlandse streven om internationale afspraken te maken over de belastingheffing van zeer vermogende personen. Nederland wil in algemene zin samen optrekken met gelijkgestemde landen om dit onderwerp te agenderen en om stapsgewijs de problematiek en mogelijke beleidsoplossingen te onderzoeken. Het heeft de voorkeur om dit in eerste instantie in mondiaal verband te agenderen in plaats van in EU-verband, want dit thema kan het best worden aangepakt als zoveel mogelijk landen meedoen. Bovendien zijn internationale afspraken passender omdat veel van de landen die preferentiële regimes hanteren voor zeer vermogende personen geen deel uitmaken van de EU, aldus de minister.
Exitheffing
De minimumbelasting voor superrijken zal waarschijnlijk een lange adem vragen. Vanuit de Tweede Kamer is gevraagd of er mogelijkheden zijn voor een versneld alternatief. Geopperd wordt eens goed te kijken naar wat bijvoorbeeld landen als Duitsland en Finland doen ten aanzien van rijken die emigreren vanwege fiscale voordelen elders.
De minister merkt daarbij op dat de vorige staatssecretaris van Financiën eerder heeft toegezegd om in kaart te brengen hoe exitheffingen voor emigrerende inwoners in verschillende EU-landen zijn vormgegeven, waaronder die van Duitsland en Finland. De bevindingen worden naar verwachting in het najaar gedeeld.