Gemeenten vennootschapsbelastingplichtig voor reclameactiviteiten?

Gemeente drijft volgens A-G onderneming met activiteiten voor brandstofverkooppunten en reclameactiviteiten

De advocaat-generaal (A-G) heeft recentelijk in een drietal zaken een conclusie uitgebracht over de vennootschapsbelastingplichtig van gemeenten. Alle drie de zaken betreffen gemeenten die commerciële partijen tegen vergoeding gelegenheid geven tot reclame-uitingen op of aan grond of objecten van de gemeente. Eén van de drie gemeenten veilt bovendien rechten om brandstofverkooppunten te huren en te exploiteren en verhuurt die punten vervolgens aan de gegunden. In alle zaken is de vraag of de gemeenten vennootschapsbelastingplichtig zijn voor het batige saldo van de genoemde activiteiten. 

Vennootschapsbelastingplicht overheidsbedrijven

Een belangrijk onderscheid is dat tussen zogenoemde indirecte overheidsbedrijven en directe overheidsbedrijven. Bij een direct overheidsbedrijf, bijvoorbeeld een gemeente, is het de overheid zelf die de ondernemingsactiviteit ontplooit. Bij een indirect overheidsbedrijf wordt de ondernemingsactiviteit gedreven door een privaatrechtelijke rechtspersoon die wordt beheerst door de overheid, bijvoorbeeld een BV waarvan alle aandelen in handen zijn van een gemeente. 

Directe overheidsbedrijven zijn belastingplichtig indien en voor zover een onderneming wordt gedreven. Er is volgens de Hoge Raad sprake van het drijven van een onderneming indien er een organisatie van kapitaal en arbeid bestaat, er sprake is van deelname aan het economische verkeer en de onderneming winst beoogt en de winst ook redelijkerwijs te verwachten is. 

Voor indirecte overheidsbedrijven – dus lichamen die worden beheerst door de overheid - geldt dat zij op dezelfde wijze wel/niet belastingplicht zijn voor de vennootschapsbelasting als ware zij niet beheerst door de overheid. Een BV is zodoende per definitie belastingplichtige maar een stichting, of vereniging uitsluitend indien en voor zover een onderneming wordt gedreven.

Er is een aantal vrijstellingen mogelijk waardoor een overheidslichaam in het geheel niet of voor een deel niet wordt belast met vennootschapsbelasting. Dat geldt bijvoorbeeld als er sprake is van de uitvoering van een overheidstaak.

Conclusie A-G

De A-G merkt op dat - op de veiling en verhuur van brandstofverkooppunten na - voor wat betreft de gemeentelijke reclameactiviteiten de feiten in de drie zaken vergelijkbaar zijn. 

De A-G geeft aan dat het in deze zaken om de volgende vijf vragen gaat. 

  • Moeten de activiteiten wegens samenhang met andere (niet-belaste) activiteiten, gezamenlijk met die andere activiteiten of separaat beoordeeld worden op hun ondernemingskarakter? 
  • Vormen de activiteiten een materiële onderneming?  
  • Zo ja, is daarop de overheidstakenvrijstelling van toepassing? 

Gaat het om een onderneming waarvan de resultaten niet zijn vrijgesteld, dan is in twee zaken de openingsbalans in geschil. Dan komen de volgende vragen op:

  • Kan de waarde van de vóór 1 januari 2016 met exploitanten gesloten overeenkomsten op de openingsbalans worden geactiveerd? 
  • Kunnen bepaalde bij de reclameactiviteiten betrokken vermogensbestanddelen, zoals lichtmasten en zogenaamde vri-kasten, worden geactiveerd en afgeschreven?

Na een analyse van de wetgeving, parlementaire geschiedenis, rechtspraak, literatuur en beleidsuitingen komt de A-G tot de conclusie dat de gemeente in één van de zaken een onderneming drijft en daarmee belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting is. 

In de twee andere gevallen moet de zaak volgens de A-G terug naar de feitenrechter voor een nieuwe beoordeling of er sprake is van het drijven van een onderneming, met name van de vragen naar het kapitaal en arbeid.  

Het woord is nu aan de Hoge Raad.



Schrijf u hier in voor onze fiscale nieuwsbrief

Blijf altijd up-to-date over fiscale ontwikkelingen: schrijf u hier in voor een van onze Tax nieuwsbrieven.