Langverwachte uitspraak: Hof fluit Belgische regelgeving rond btw-herzieningstermijnen terug

Het Hof van Justitie heeft een uitspraak gedaan in de Belgische zaak Drebers (C-243/23) over de termijn waarbinnen btw-herzieningen mogelijk zijn bij renovatiewerken aan gebouwen in hoofde van de bouwheer-belastingplichtige.

De vraag is of bij het bepalen van deze herzieningstermijn rekening gehouden moet worden met het feit dat de renovatiewerken gelijkaardige economische kenmerken vertonen als bij de aanschaf van een nieuw pand door dezelfde belastingplichtige. Dit in tegenstelling tot de premisse dat een gebouw btw-technisch effectief als “nieuw” dient te kwalificeren opdat de verlengde herzieningstermijn van 15 jaar (in plaats van 5 jaar) kan spelen voor de uitgevoerde werken.
 

Achtergrond

Het mechanisme van herzieningen maakt integrerend deel uit het van het recht op aftrek in hoofde van een belastingplichtige. Meer specifiek hebben herzieningen tot doel om de precisie van het recht op aftrek te vergroten en zo de neutraliteit te waarborgen.

Vanuit dat perspectief hebben lidstaten ook de mogelijkheid om voor onroerende bedrijfsmiddelen een langere herzieningstermijn in te stellen van maximaal twintig jaar, om zodoende het recht op aftrek nog preciezer vast te stellen.

In België is de btw-aftrek voor bedrijfsmiddelen vatbaar voor herzieningen gedurende een termijn die standaard vijf jaar bedraagt maar die verlengd kan worden tot vijftien (of vijventwintig jaar) bij onroerende bedrijfsmiddelen.

Wat de omvormings- of verbeteringswerken aan een onroerend bedrijfsmiddel betreft, werd door het Hof van Cassatie1 alsook in het antwoord op een parlementaire vraag van de Minister van Minister van Financiën2 bevestigd de herzieningstermijn in beginsel vijf jaar bedraagt, tenzij de uitgevoerde werken zo belangrijk zijn dat er in feite een nieuw gebouw ontstaat. In dat geval is sprake van een herzieningstermijn van vijftien jaar.
 

Waar gaat het over in de zaak Drebers?

Een advocatenkantoor is eigenaar van een pand dat zowel zakelijk als privé wordt aangewend en waaraan tussen 2007 en 2015 omvangrijke verbouwingswerkzaamheden werden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2014 is de btw-vrijstelling voor advocaten in België afgeschaft, waardoor het advocatenkantoor vanaf dat moment recht op aftrek genoot. Ook voor de gedane werken maakte het advocatenkantoor aanspraak op een (gedeeltelijke) herziening van de voorheen niet afgetrokken btw, uitgaande van de herzieningstermijn van vijftien jaar.

De Belgische administratie is hier niet mee akkoord en is van mening dat de werken niet resulteerden in de oprichting van een "nieuw" gebouw, maar enkel leidden tot de verbetering en renovatie van het bestaande gebouw. Om deze reden was zij van mening dat er slechts een herzieningstermijn van vijf jaar van toepassing was.

Het advocatenkantoor gaat hier vervolgens op in door te stellen dat de uitwerking van de regeling rond herzieningstermijnen in België niet zou rijmen met de Europese Richtlijn. Bovendien beroept zij zich tevens op de gedachte dat de herziening van btw aan een langere termijn onderworpen mag zijn als het gaat over werken die doorgaans over een langere duur worden gebruikt en afgeschreven en die een (aanzienlijk) langere economische levensduur hebben. Dit los van het feit of het pand na uitvoering van de werken kwalificeert als een nieuw gebouw voor btw.

In het kader hiervan heeft het Hof, alvorens verder ten gronde te oordelen, een aantal prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie.
 

Vraag

Samengevat, wenst het Hof van Beroep te vernemen of de Belgische btw-regeling, die stelt dat de herzieningstermijn van vijftien jaar alleen van toepassing is bij de oprichting van “nieuwe” gebouwen of grondige renovatiewerken die leiden tot “nieuwe” gebouwen, in strijd is met de btw-richtlijn aangezien een verbouwd oud gebouw, dat niet als nieuw kan worden beschouwd na renovatiewerken, doch een even lange economische levensduur verkrijgt dan een nieuw gebouw, wordt uitgesloten van de verlengde herzieningstermijn van vijftien jaar.
 

Beslissing van het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie is duidelijk, de vijftienjarige herzieningstermijn is wel degelijk van toepassing op bouwwerkzaamheden die als gevolg hebben dat het gerenoveerde pand een economische levensduur heeft die overeenkomt met dat van een nieuw pand.   

De Richtlijn (artikel 190 van de Richtlijn 2006/112/EC) voorziet immers dat Lidstaten ervoor kunnen opteren om diensten gelijk te stellen met bedrijfsmiddelen en dit in de ruime zin. Deze gelijkstelling is dus niet alleen beperkt tot diensten die vergelijkbare eigenschappen hebben als roerende bedrijfsmiddelen (zoals bijvoorbeeld software), maar ook voor diensten die qua economische levensduur meer overeenkomen met onroerende bedrijfsmiddelen (bv. renovatiewerken). Dit maakt een preciezere berekening van de btw-aftrek mogelijk.

Er wordt in dit verband verwezen naar het beginsel van fiscale neutraliteit, waarmee uitdrukking gegeven wordt aan het algemene beginsel van gelijke behandeling, in het kader waarvan  het Hof reeds eerder geoordeeld  heeft dat dit beginsel zich ertegen verzet dat soortgelijke diensten, die dus met elkaar concurreren, uit het oogpunt van de btw verschillend worden behandeld, en dat marktdeelnemers die dezelfde handelingen verrichten, ter zake van de btw-heffing verschillend worden behandeld.

Er wordt nu ook verduidelijkt dat bij de uitvoering van artikel 190 van de btw-richtlijn de lidstaten er zich dus moeten van vergewissen dat een belastingplichtige die bepaalde diensten heeft afgenomen, voor btw-doeleinden niet anders wordt behandeld dan een andere belastingplichtige die dezelfde economische activiteit verricht en goederen heeft gekocht waarvan de economische kenmerken in wezen gelijkwaardig zijn aan die van deze diensten.

Met andere woorden, de Belgische btw-regelgeving die een verschil maakt tussen de herzieningstermijn van vijftien jaar voor de aankoop/oprichting van "nieuwe" gebouwen of grondige renovaties die ze tot "nieuwe" gebouwen maken, en de herzieningstermijn van vijf jaar voor renovatiewerkzaamheden aan "oude" gebouwen, is in strijd met de Europese btw-wetgeving. De verlenging van de economische levensduur van een gebouw na een renovatie is wel degelijk een belangrijke factor voor het bepalen van de herzieningstermijn, en niet de classificatie als "nieuw" gebouw an sich.

Gezien de omzettingen in het Belgische recht van artikel 190 van de Richtlijn, moeten diensten die vergelijkbaar zijn met investeringsgoederen, en met name een vergelijkbare economische levensduur hebben, gelijk gesteld te worden met onroerende investeringsgoederen.

Het Hof heeft verder vastgesteld dat België zijn bevoegdheid heeft overschreden door een incorrecte btw-herzieningstermijn toe te passen op renovatiewerkzaamheden. Bovendien heeft het Hof bevestigd dat belastingplichtigen zich direct kunnen beroepen op de Europese btw-richtlijn, specifiek artikel 190.
 

Impact

Het beginsel van gelijkheid is al vaker ter discussie gesteld in de vastgoedsector. Zo heeft de Raad van State heeft in zijn advies 74.803/3 vraagtekens gezet bij de vraag of de uitsluiting van leveringen van nieuwe woningen die na sloop zijn herbouwd, uit de reikwijdte van het verlaagde btw-tarief wel overeenkomt met het gelijkheidsbeginsel.

In een reactie hierop werd in de memorie van toelichting aangegeven dat men moet onthouden dat het gelijkheidsbeginsel enkel geschonden kan worden als identieke situaties (zowel feitelijk als juridisch) verschillend behandeld worden. Dit is niet het geval wanneer een bouwheer zelf een huis laat bouwen in eigen beheer, in vergelijking met een situatie waarin een koper een nieuw huis koopt dat gebouwd en verkocht is in opdracht van een of meerdere derden.

De vraag rijst of deze redenering toch op losse schroeven komt te staan, gezien de uitspraak in de Drebers-zaak. Hierin werd duidelijk gemaakt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat een belastingplichtige die bepaalde diensten afneemt, voor btw-doeleinden niet anders behandeld wordt dan een andere belastingplichtige die dezelfde economische activiteit uitvoert en goederen koopt met economische kenmerken die in wezen gelijkwaardig zijn aan die diensten.

Wat de specifiek herzieningstermijn voor renovatiewerken betreft, zullen renovatiewerken die de economische gebruiksduur van een onroerend goed aanzienlijk verlengen, net als bij de oprichting van een "nieuw" gebouw voor de btw, vastgesteld worden op vijftien jaar.

Een mogelijke aanpassing van de Belgische btw-regelgeving inzake herzieningstermijnen zal verschillende gevolgen hebben. Voor sommige belastingplichtigen die voorheen een herzieningstermijn van vijf jaar hadden, kan dit leiden tot een verlenging van de herzieningstermijn met tien jaar voor hun renovatiewerken. Voor andere projecten kan dit echter een kans zijn om historische btw-aftrek op een voordelige manier te herzien.

Het zal echter van belang zijn om aan te tonen dat er al dan niet sprake is van vergelijkbare economische kenmerken. Is het in dit kader voldoende dat eenzelfde afschrijvingstermijn wordt gebruikt?

Het is daarom essentieel om de btw-impact op de herzieningstermijnen van huidige of toekomstige renovatieprojecten te evalueren. Wij zijn beschikbaar om u hierin bij te staan.

Voor verdere vragen kunt u altijd contact met ons opnemen.


Voetnoten

1 Cass. 30 april 2021, rolrnr. F.10.O123.N

2 Parl. Vr. nr. 17976 van 10 mei 2017